Plastisch-chirurg.eu |
|||
|
|||
Op 2
september 2010 promoveerde ik op mijn proefschrift getiteld Cerebral reorganization and motor imagery after flexor tendon repair. Hieronder vindt
u de samenvatting. De engelstalige samenvatting
bevat referenties. Het volledige proefschrift download u hier.
Ander werk is te vinden in mijn Curriculum vitae. Cerebrale reorganisatie na flexorpeesherstel De
menselijke hand is een nauwkeurig uitgebalanceerd instrument met veel sensorimotorische functies, dat ontstond gedurende een
evolutie van miljoenen jaren. Met dit instrument kunnen we objecten om ons
heen manipuleren en onze omgeving beïnvloeden. De dynamiek van de hand wordt
voornamelijk mogelijk gemaakt door de spieren en pezen in de onderarm en de
hand. De spierbuiken van deze pezen worden aangestuurd vanuit de hersenen.
Daarom zijn peesletsels niet uitsluitend perifere letsels, maar hebben ze ook
centrale gevolgen. De verstoorde stroom van afferente informatie ten gevolge
van het letsel leidt tot een afwijkende sensorimotorische
representatie van de hand in de hersenen, hetgeen vervolgens gestoorde
efferente informatiestroom (motorische beheersing) veroorzaakt. Tot nu toe is
bij handletsel nauwelijks onderzoek verricht naar deze perifeer-centrale
samenwerking, terwijl de hand regelmatig is aangedaan. Flexorpeesletsel
is een type handletsel dat regelmatig door een handchirurg wordt behandeld.
De afgelopen decennia is de operatieve techniek en postoperatieve behandeling
van peesletsel sterk verbeterd, zodat tegenwoordig postoperatief meestal een
normale handfunctie te verwachten is. Ondanks deze verbeteringen wordt de
operatie gevolgd door enkele weken van revalidatie en intensieve
ergotherapeutische behandeling. Verdere
verkorting van de behandelingsduur moet wellicht worden gezocht in de
centrale gevolgen van het letsel. Tevens dient te worden nagegaan in hoeverre
de therapie hierop beter kan aansluiten. Hoofdstuk 1 beschrijft de
doelstellingen van dit proefschrift. Het belangrijkste doel van dit
proefschrift is onderzoeken of het gebruik van motor imagery
tijdens de postoperatieve behandeling van flexorpeesletsel
leidt tot een sneller herstel van handfunctie. Onder motor imagery wordt verstaan het herhaald voorstellen van de
beweging zonder deze daadwerking uit te voeren. Het is bekend dat het
voorstellen van bewegingen tot nagenoeg dezelfde activering van
hersengebieden leidt als het uitvoeren van de beweging. Voordat het effect
van motor imagery kan worden onderzocht dienen
eerst enkele andere vragen te worden beantwoord. Hoofdstuk 2
van dit proefschrift beschrijft de cerebrale veranderingen als gevolg van de
perifere immobilisatie met behulp van een spalk na flexorpeesherstel.
Met behulp van positron emissie tomografie (PET) vonden we een duidelijke
verandering in hersenactiviteit geassocieerd met vingerflexie. Na zes weken
relatieve immobilisatie na flexorpeesherstel was er
een toename van activering van de pariëtale cortex en gyrus
cinguli. Dit verdween na zes weken actief gebruik
van de hand. Terugkeer van de behendigheid werd ook geassocieerd met
activering van het putamen, terwijl dit niet het
geval was bij de eerste meting onmiddelijk na de
spalkperiode. Hoofdstuk 3 bevestigt de bevindingen uit hoofdstuk 2 en scherpt
ze verder aan. Onmiddellijk na de spalkperiode is de activering van de
posterieure pariëtale cortex toegenomen, maar alleen bij linkszijdige
letsels. Na actief gebruiken van de hand verdween dit effect. Veranderingen
in de gyrus cinguli
werden niet bevestigd in de grotere studie. Opnieuw vonden we dat activering
van het contralaterale putamen en de insula
bijzonder laag was onmiddellijk na de spalkperiode, terwijl deze toenam na
actief gebruik van de hand. De
toegenomen activering van de pariëtale cortex wanneer patiënten hun hand weer
gaan gebruiken weerspiegelt een extra beroep op de details van het eigen
lichaamsschema, die grotendeels in dit gebied gerepresenteerd is. Er is als
het ware meer concentratie nodig om de beweging te maken. De toegenomen
activering van het putamen in de latere scans
suggereert dat de eenvoudige beweging opnieuw is aangeleerd. Dit gaat gepaard
gaat met een efficiëntere selectie van spieren in vergelijking tot de eerste
studie: de beweging is weer automatisch geworden. Activering van de insula is
gerelateerd aan efficiëntere koppeling tussen de gegeven stimulus en de
geïnstrueerde respons. Suppressie
van ongewenste spiercontracties is kenmerkend bij de uitvoering van min of
meer geautomatiseerde bewegingen, waarbij de basale ganglia
een rol spelen. Dit werd bevestigd door onze bevindingen met EMG, die
onvoldoende relaxatie toonden van de flexoren
tussen seriële contracties na zes weken immobilisatie. Dit verdween na actief
gebruik van de hand. Theoretisch
is het mogelijk dat de afwezigheid van activiteit in het putamen
tijdens de eerste meting zoals we bij de eerste PET scan hebben gemeten de
normale situatie weergeeft, terwijl de resultaten van de tweede scan
overmatig oefenen weerspiegelt. Echter, hoofdstuk 4 toont met behulp van
functionele magnetic resonance
imaging (fMRI) aan dat ook bij gezonde
proefpersonen er sprake is van activering van het contralaterale putamen bij dezelfde vingerflexiebeweging. Daarnaast was
er bij deze proefpersonen bilaterale activering van de insula en geen
significante activering van de pariëtale cortex. Kortom, een distributie
zoals we die ook zagen bij de tweede scansessie in onze patiëntenstudie.
Daarom concludeerden we dat zes weken relatieve immobilisatie van de hand tot
een tijdelijk verlies van efficiënte cerebrale controle van handbewegingen
leidt. In de fMRI studie werd ook de vraag gesteld of controle van
vingerflexie, meer dan vingerextensie, verankerd zit in een circuit dat wordt
aangesproken bij een doelgerichte taak zoals grijpen. Van de vingers van de
linkerhand werd gevonden dat flexie in tegenstelling tot extensie,
gerelateerd is aan activering van de ipsilaterale
(linker) pariëtale cortex. Dit lijkt aan te geven dat flexie meer aanspraak
maakt op mechanismen van hogere orde motor controle dan extensie. Ten aanzien
van de activering van de sensorimotorcortex waren
de verschillen tussen flexie en extensie subtieler. Vingerflexie breidde zich
meer lateraal uit op de convexiteit tegen de premotorcortex aan, terwijl
extensie dieper in de centrale sulcus werd
gevonden. Tot nu toe was de functionele segregatie van lichaamsdelen en
segregatie van proximaal naar distaal bekend. Onze resultaten zijn een eerste
aanwijzing dat een extra dimensie aan functionele segregatie van de primaire
motorcortex bestaat, namelijk die van segregatie van antagonerende spieren
van hetzelfde lichaamsdeel. Centrale aspecten van handfunctie Het
belangrijkste doel van dit proefschrift was om vast te stellen of motor imagery tijdens de immobilisatieperiode na flexorpeesherstel leidt tot een sneller herstel van de
handfunctie. Maar eerst volgt nog iets over het meten van herstel. Hoewel er
verschillende handfunctietesten bestaan, zoals vragenlijsten, testen gericht
op bewegingsmogelijkheid en andere functionele testen, concentreren deze zich
meestal niet op de centrale (motor) processen die leiden tot de uitvoering
van handbewegingen. In plaats daarvan wordt de nadruk vaak gelegd op het
eindresultaat van de uitvoering van een taak zoals subjectieve tevredenheid,
kracht of mate van succes. Heel iets anders is wanneer we zouden kijken naar
de tijd die verstrijkt tussen een stimulus (b.v. een toon) en het begin van
een beweging van een persoon die is geïnstrueerd om na het horen van de toon
zo snel mogelijk de beweging te starten. De tijd tussen de stimuls en de respons reflecteert tot op zekere hoogte de
tijd die nodig is om de beweging (in de hersenen) voor te bereiden
(preparatietijd). Hoofdstuk 5 laat het gebruik zien van een eenvoudige
preparatietijdprocedure om handfunctie te meten (het indrukken van een toets
op een toetsenbord). Bij gezonde proefpersonen werd een hoge test-hertest betrouwbaarheidscoëfficiënt gevonden. Een ander
belangrijk resultaat was dat bij gezonde proefpersonen geen verschil in
preparatietijd bestond tussen de dominante en niet-dominante hand. Hierdoor
was het gerechtvaardigd om bij patiënten de resultaten van de niet aangedane
hand te zien als resultaat van de aangedane hand vóór het letsel. Dit
betekende dat verbetering of verslechtering in de tijd gevolgd kon worden.
Gezonde proefpersonen vertoonden een leereffect zes weken na de eerste meting,
patiënten na flexorpeesletsel verslechterden
significant. Het betrof vooral de aangedane hand, maar ook de niet-aangedane
hand verslechterde. Dit ondersteunt de bevinding dat immobilisatie na flexorpeeshersel leidt tot veranderingen in de centrale aansturing
van vingerbewegingen. Het meten van de preparatietijd geeft dus enig inzicht
in deze centrale aansturingmechanismen van vingerflexie. In
hoofdstuk 6 werd nóg een handfunctietest gepresenteerd: één die de
onderliggende processen van motorcontrole weerspiegelt. Deze test
documenteert kinematische parameters die betrekking
hebben op het tekenen van driehoeken op een tekentablet. De driehoek werd
gekozen omdat hier richting en nauwkeurigheid een belangrijke (meetbare) rol
spelen. Bij gezonde proefpersonen toonden we een lineair verband aan tussen
snelheid en nauwkeurigheid van tekenen. Dit maakte het mogelijk om een
afwijking (onnauwkeurigheid) bij een standaardsnelheid te berekenen, zodat
verschillende metingen vergeleken konden worden. We vonden een hoge test-hertest betrouwbaarheidscoëfficiënt. Daarnaast werd
gevonden dat de dominante hand beter presteerde dan de niet dominante hand,
hetgeen wijst op sensitiviteit voor behendigheid. Dit werd verder ondersteund
door het feit dat patiënten met peesletsel na zes weken spalktherapie
slechter presteerden met hun geopereerde hand dan met hun niet geopereerde
hand. Nog eens zes weken later was dit verschil verdwenen. Dit is de eerste
studie die aantoonde dat analyse van kinematische
parameters gebruikt kan worden voor het onderzoeken van functionele
verbetering na peesherstel. Motor imagery na flexorpeesletsel De eerdergenoemde
en andere handfunctietesten werden gebruikt om de effecten van motor imagery vast te stellen tijdens de revalidatieperiode na flexorpeesherstel (hoofdstuk 7). De resultaten geven aan
dat motor imagery inderdaad de handfunctie
verbetert op het niveau van de aansturing van de beweging. Dit blijkt uit de
verandering in preparatietijd, zonder beìnvloeding
van andere (perifere) modaliteiten. Proefpersonen in de motor imagery groep hadden ernstiger handletsel dan de
proefpersonen in de controlegroep. Dit kan hebben geleid tot een
onderschatting van de effecten van motor imagery.
Een grotere studie of een case controlled studie
kunnen deze factor elimineren en leveren ook meer power op. Aangezien
motor imagery primair een centraal proces is, was
het geen verassing dat er wel een centraal effect werd gevonden en geen
effect op perifere kenmerken zoals spierkracht of bewegingsmogelijkheden Dit komt overeen met resultaten van eerder
uitgevoerde studies met gezonde proefpersonen, waarbij vergelijkbare effecten
op de preparatietijd werden gevonden. Motor imagery wordt al daadwerkelijk gebruikt bij de
revalidatie bij aandoeningen van het centrale zenuwstelsel, maar tot op heden
zijn er geen studies verschenen op het gebied van peeschirurgie. Conclusies en toekomstperspectieven De algemene
conclusie en discussie van dit proefschrift zijn te vinden in hoofdstuk 8.
Hierin wordt gesteld dat het aannemelijk is dat de gevonden centrale effecten
van immobilisatie na peesherstel gegeneraliseerd kunnen worden naar alle
therapieën waarbij immobilisatie wordt toegepast. Vanuit
neurowetenschappelijk oogpunt is het daarom belangrijk om immobilisatie te
voorkomen en wanneer dit niet mogelijk is de duur tot een minimum te
beperken. Als immobiliseren vanwege de aard van het letsel onvermijdbaar is,
kan motor imagery worden gebruikt als aanvullende
therapie om de premorbide cerebrale organisatie te
behouden tijdens de immobilisatieperiode zodat de nadelige effecten hiervan
kunnen worden tegengegaan door het systeem offline informatie aan te bieden. Het
verdient aanbeveling om nader te onderzoeken of motor imagery
de revalidatieperiode kan verkorten. De revalidatieperiode na flexorpeesletsel is lang. Verkorting hiervan levert
duidelijk socio-economisch voordeel op. Toekomstig
onderzoek zou zich ook meer basaal moeten bezighouden met het ontrafelen van
de wisselwerking tussen de basale ganglia en
verschillende corticale gebieden tijdens immobilisatie. Één
van de belangrijkste vraagstukken is óf en hoe motor imagery
het functionele verval in de basale ganglia kan
voorkomen. Ook moet worden onderzocht of het activeringspatroon dat in
verband staat met motor imagery van een
afzonderlijke beweging tijdens de periode dat deze beweging niet werkelijk
kan (mag) worden uitgevoerd duidelijk blijft bestaan. Dit kan worden
onderzocht met seriële hersenscans van gezonde proefpersonen en patiënten na flexorpeesherstel waarbij een motor imagery
groep en een controle groep worden vergeleken |